Laatst reed ik met mijn volwassen jongste dochter door de Wieringermeer naar de vuilstort bij Medemblik. Als wij daarheen gaan via de Koggenrandweg, dat komen we ook langs een locatie van de Gasunie. Die locatie is omringd met een brede strook bomen en struiken. Aan de rand van dat bosje stonden enkele jagers, herkenbaar aan hun groene kleding en het dubbelloops jachtgeweer. En die stonden daar niet op de bus te wachten. M’n dochter zei: “Ik kan me er nou niets bij voorstellen dat je een vogel wilt doodschieten”. Ik vroeg mezelf af hoe ik dat heb en antwoordde: “Nou dat kan ik me wel voorstellen”. Daarop voort-filosoferend vroeg ik me af waarom het eigenlijk altijd mannen zijn die jagen op wild. Hoe kan dat? Zal dat nog voortkomen uit de oertijd (ofzo) dat de mannen te jagen gingen. Als dat al duizenden jaren zo is dat de mannen op jacht gingen voor het dagelijks voedsel, dan hebben wij daar ook wel iets van meegekregen.
Als het jagen al duizenden jaren normaal is geweest om de magen van de gezinsleden te vullen kun je je ook afvragen of het terecht is dat sommige (en dan bedoel ik niet mijn dochter hoor) mensen zo fel tekeer gaan tegen de jacht. We praten dan misschien over de laatste dertig jaar ofzo. Dat is ook een tijd geweest dat er altijd een overvloed aan voedsel voorradig is geweest tegen een geringe prijs. Die mensen die nu zo tekeer gaan hebben nog nooit enige moeite hoeven doen om hun voedsel bijeen te schrapen. En wel hoog van de toren blazen. Ik sprak een keer een oude man op een konijnenkeuring. Die zei: Tegenwoordig helpen wij de konijnen de winter door, vroeger hielpen de konijnen ons de winter door”.
Prachtig beroep heb je